Helma Pantus (1957)
‘Intimiteit is iets wat veel mensen afschrikt, mij zelf ook. Daarom laat ik het zien in mijn werk. Niet om mensen zich ongemakkelijk te laten voelen, maar om ze te confronteren met onze kwetsbaarheid en aandoenlijkheid.
Waar mijn schilderijen eerder kleine, persoonlijke verhalende voorstellingen waren, zit het verhaal nu in deze portretten: in de uitdrukking van iemands gezicht, in de houding van het lijf. Je zou kunnen zeggen dat ik de beeltenis van anderen gebruik, maar absoluut nooit om iemand te pakken op kwetsbaarheid. Ik wil ze tonen als echte mensen. Altijd gaat het mij daarbij om levendigheid, om het menselijke, het gaat mij om wie we zijn. Een exacte gelijkenis is niet waarnaar ik op zoek ben. De mensen die ik schilder zijn rolmodellen waarin ik iets van mijzelf herken, iets dat ik ben verloren of graag zou willen zijn. Geen braverikken, maar soms extreme, en soms introverte types. En het is fijn om te weten dat dat kan, dat je zo kunt zijn. Misschien hebben we dat wel veel te weinig, échte mensen waarnaar je kunt kijken. Met al die verschillende kanten, stoerheid, branie, kwetsbaarheid, ingetogenheid. Het is het algemeen menselijke ervan dat voor mij zo aantrekkelijk is.
Al deze portretten drukken dus iets uit wat ik herken in anderen. Maar in de eerste plaats gaat het mij erom een goed schilderij te maken met de lichamelijkheid van de verf. De tastbaarheid en fysieke aanwezigheid van de verf, die je kunt aftasten met je zintuigen en die mede het verhaal vertelt. Blootheid, een zekere naaktheid, compassie in de voorstelling, tegelijkertijd vermengt met de lust en erotiek van de verf en het schilderen, daar gaat het mij om.
Wat ik zo leuk vind aan het portret van vakbondsvrouw Agnes Jongerius is dat ze een branieachtige houding heeft, zoals je die bij Frans Hals vindt. Dat zit ‘m ook in de aanraakbaarheid van de verf, die gewoon lekker is om te zien, om met je ogen af te tasten. En net als de andere vrouwen die ik schilder is ook zij een ‘self-made women’, met alle hoogte- en dieptepunten. Zoals Frans Hals mensen ook schilderde, trouwens.
Uiteindelijk vertelt mijn werk altijd een verhaal van roem en mislukking, en steeds gaat het over vrouwen die leven en ouder worden. Zuivere portretten kun je mijn huidige schilderijen misschien niet noemen. Het zijn vertellingen waarin ik mijn eigen verhaal als vrouw en kunstenaar in perspectief probeer te plaatsen.’
- Helma Pantus 2017
In mijn werk verbeeld ik de intimiteit en de valkuilen van menselijke relaties, waarbij ik humor, drama en sensualiteit als verhalende krachten aanwend. Ik confronteer de beschouwer - en natuurlijk in de eerste plaats mijzelf - met de onmogelijkheid van onze dromen en verlangens. In mijn huidige serie vertaalt zich dit in portretten van beroemde en niet zo beroemde vrouwen. Succesvol of niet, voor mij representeren ze inspirerende rolmodellen, simpelweg door de brutaliteit en stoutmoedigheid van hun keuzes en door de manier waarop zij hun leven vormgeven. Deze vrouwen zijn echte ‘self-made women’, met al hun hoogte- en dieptepunten. Ze vertellen een verhaal van roem en mislukking, en altijd gaat het over vrouwen die leven en ouder worden. Uiteindelijk zijn mijn schilderijen natuurlijk a-typisch als portretten. Het zijn vertellingen waarin ik mijn eigen verhaal als vrouw en kunstenaar in perspectief probeer te plaatsen.
- Helma Pantus 2016
'Een goed schilderij bevat drie elementen: humor, drama en erotiek.'
- Helma Pantus
Uit de bestandscatalogus van het Museum voor Moderne Kunst Arnhem MMKA
Helma Pantus schildert herkenbare, aandoenlijke, humoristische taferelen op klein formaat. Aanvankelijk maakte Pantus, die haar opleiding in de jaren zeventig in Den Bosch genoot, semi-abstracte schilderijen. Hoewel in het toenmalig klimaat abstracte kunst veel serieuzer genomen werd, schilderde Pantus eigenlijk al bij voorkeur figuratief. 'Mijn vroege werk is nooit echt abstract geweest, ik heb het abstracte nooit helemaal begrepen (…) wat voor mij in het abstracte ontbrak, was het sentiment'1.
In haar 'nieuwe' werk ging ze daarom bewust opzoek naar dat sentiment. Ze schilderde bij voorbeeld een hond in de sneeuw of een aangeschoten panter. Ze zocht naar levendigheid zonder pretentie en vond inspiratie in de 17e eeuwse kunst, zoals de taferelen van spelende kinderen op delftsblauwe tegeltjes of de landschappen en interieurs van meesters als Adam Elsheimer, Jan Steen en Albert Cuyp. Maar dit was niet genoeg, wat nog ontbrak was het sensuele. Het schilderij Meisje op schommel van de 18e eeuwse Franse rococo schilder Fragonard bracht Pantus uiteindelijk op haar eigen spoor. In 1988 schilderde ze dit werk een keer na, niet kopierend maar juist met een vrijheid die ze voorheen niet kende, 'door in de baan van een ander te gaan zitten vond ik mijn eigen baan'2.
Al snel daarna maken de 'geciteerde' taferelen plaats voor de uitdrukking van fantasie en een eigen wereldbeeld. Sindsdien vervult Pantus een hoofdrol in haar schilderijen. 'Ik gebruik mijn eigen leven als uitgangspunt, maar het beeld moet wel algemene zeggingskracht krijgen. De centrale figuur staat bovendien niet op zichzelf, maar altijd in relatie tot iets buiten haarzelf'3. Scènes van passie en humoristische taferelen worden vaak afgewisseld met in zichzelf verzonken menselijke figuren. De taferelen zijn meestal expressief, met losse toets en speels geschilderd. De hoofdfiguur is meestal op het midden van de compositie afgebeeld.
De menselijke figuur in haar schilderijen lijkt te verlangen naar eenwording met de natuur, het ongekunstelde of met het 'andere', iets wat vaak onmogelijk blijkt. In de serie Cold Shoulder (1996-1998) wordt een sneeuwman omhelst door een naakte vrouw. Dit is een prachtig symbool voor de onmogelijke eenwording: de warmte van de vrouw laat de sneeuwman smelten 'die vergeefse poging is niet alleen dramatisch, maar heeft ook een element van aandoenlijkheid, om niet te zeggen humor in zich. Tegelijkertijd kon ik in het samenbrengen van die warmte en kou ook een gevoel van sensualiteit overbrengen - voor mij zijn dat de belangrijkste ingredienten van een goed schilderij.' In de serie uit 1999 probeert een vrouw steeds een haas te vangen. De haas verwijst naar de bindingsangst van de man. Wanneer je een haas opsluit, springt hij net zolang tegen de muren op tot hij dood gaat. De vergeefse pogingen van haar figuren om in contact te komen met de natuur, of het 'andere', zijn niet alleen dramatisch, en humoristisch. Sommige werken zijn bijna absurdistisch van karakter. Zoals Meisje en Struikgewas (1994), waar een bloot meisje als een aangespoelde drenkeling op een struik ligt4.
Een voorbeeld van een werk waar Pantus vooral nog citeert is het doekje Vogels (1990) dat in het bezit van het museum is. Dit werk lijkt bijna letterlijk een uitsnede te zijn van een 17e eeuws landschapsschilderij. Uit hetzelfde jaar stamt Gesprek in de sneeuw'. Op dit doek zien we twee figuren op een klein eilandje temidden van een winterlandschap staan. Het sneeuwt en op de achtergrond zien we, net als in de Oudhollandse winterlandschapjes, de contouren van een kerktoren uit de polders oprijzen. De ene figuur heft zijn handen theatraal in de lucht, om zijn enthousiaste conversatie kracht bij te zetten, terwijl zijn gesprekspartner stoïcijns met zijn armen over elkaar staat. Behalve dat deze twee geïsoleerd zijn van hun omgeving, omdat ze op een eilandje staan, lijken ze ook van elkaar afgesloten te zijn door hun duidelijke miscommunicatie.
In Polderlandschap, nog een werk uit hetzelfde jaar kijken we tegen de rug van een naakt vrouwenfiguur aan, dat op haar hoofd in een kaal polderlandschap staat. In tegenstelling tot het voorgenoemde werk, heeft de figuur hier wel een hele directe, zij het 'omgekeerde' relatie tot het landschap. Haar handen, voeten en hoofd hebben contact met de grond. Dit werk straalt een ongekende levenskracht, luchtigheid en humor uit.
Pantus stelt echter dat er niet altijd 'liefde, gelukzaligheid en lust' kan zijn, maar dat er ook wel eens 'ongelukken' gebeuren die de donkere kant van het leven uitmaken. Een voorbeeld van rampspoed is De storm of De Overtocht uit 1991. Dit schilderij toont wederom een naakte vrouwenfiguur, die zich vastklampt aan de hals van een paard. Ze zwemmen in een stormachtige zee. Op de achtergrond raakt een bliksemschicht het woeste water. Een goede afloop voor paard en ruiter zijn bijna ondenkbaar. Een ander schilderij met naderend onheil is Blindemannetje (1992). Tegen de achtergrond van een donker bos, loopt een geblinddoekte vrouw met haar armen voor haar uitgestrekt (als een slaapwandelaarster) in de richting van een meer. Een hond en een vogel zijn getuige van dit nachtelijke tafereel, maar hun waarschuwingen lijken geen gehoor te vinden.
F.J.
1 Hazen kun je niet houden, Catalogus Op de huid bekeken, tentoonstelling SBK Amsterdam 2001, blz 25
2 idem
3 idem
4 R. Steenbergen, 'Helma Pantus', Cultureel Supplement NRC, 7 april 1995, blz. 4